maandag 26 januari 2015

Rode lappen

Religieuze kleding doet iets met mij: ik word er boos van. Net zoals niet-religieuze kleding iets doet met IS-strijders, die worden daar heel erg woest van. Dus wat speelt hier?
Op mijn eerste en enige reis in Azië zag ik massaal vrouwen, maar ook jonge meisjes, met hoofddoeken op. Bij hitte je hoofd bedekken geeft koelte en je lichaam beschermen tegen de zon is verstandig, maar deze hoofddoekendracht is een religieuze gedragsregel voor vrouwen binnen de Islam, bij hele jonge meisjes soms al. Ik zag het als kindermishandeling en vrouwenonderdrukking!
Zelf leken die meisjes dat helemaal niet zo te ervaren, juist de meisjes met hoofddoeken hadden een meer devote uitstraling op hun gezicht, dan de meisjes zonder. Zo’n verstilde glimlach. Dat irriteerde mij des te meer, want het kwam als morele superioriteit op mij over. Ik wilde die doeken soms wel afrukken…

Het is maar goed dat ik niet in Staphorst woon, ik zou permanent boos zijn. Bij mij om de hoek is een streng gereformeerde kerk waar de mensen en de kinderen op zondag keurig gekleed, met hoedjes op zelfs, naartoe gaan. Ik fiets dan graag, juist als de kerk uitgaat, demonstratief in mountainbike-outfit langs. ik ervaar het als beknellend: die kinderen met die hoedjes en die pakjes en die jurkjes...
Ooit werd ik op een vakantie geconfronteerd met heel veel religieuze kleding om me heen en ik werd er echt niet goed van. Toevallig was er een internationale bijeenkomst van orthodoxe Joodse mensen in een Zwitsers bergdorp, waar ik in korte broek met grote bergschoenen rondliep om te wandelen. Om ongeveer elke hoek van een bergpad dook een man in jurk op, met vreemde pijpenkrullen, en achter hem een vrouw, die zich verschuilde in grauwe lange rokken en omslagdoeken, die zich zo onzichtbaar mogelijk leek te maken.
Ook nu ervoer ik een uitstraling van morele superioriteit jegens mij op basis van hun geloof en strenge leefregels. Ik voelde me in hun ogen een verdorven goddeloze vrouw in haar korte broek en mouwloos hemdje. 
Mijn boosheid verontruste mij. Het was een best wel fanatieke woede die in mij begon te gloeien. Voelde ik mij veroordeeld door hun? Wat zou mij dat kunnen schelen! Was ik begaan met hun onvrije lot? Daar kozen zij toch voor! Bovendien: een korte broek is toch een ook soort van cultureel uniform, wat getuigt van een bepaald ‘geloof’? Dus waarom zo boos?
Ze leken een hekje om zich te hebben gezet met hun kleding, een grens, een norm, die mij leek te vertellen: ‘Dit is het ware wijze van leven. Jij hoort daar niet bij.’ Als ik erbij zou willen horen, zou ik aan lastige leefregels moeten voldoen. Dat wilde ik niet, dus ik was boos en deed waar ik zin in had: wandelen. Religieuze kleding zet een hek tussen mij en anderen, als mens.

Het aantal behoofddoekte vrouwen in mijn omgeving neemt echter toe en met een raakte ik bevriend. Zij beweert dat ze uit vrije wil die hoofddoek draagt. Ik kan het niet anders zien dan als een symbool van vrouwenonderdrukking, eigenlijk geloof ik haar dus niet. Ik besloot dat ik het niet snapte en accepteerde dat ik het niet snapte. Ik besloot niet meer naar de hoofddoek te kijken, maar naar de mens eronder. Mijn woede verdween, ook mijn medelijden trouwens. Het was een opluchting.
In mijn buurtsuper liep van de week een man met een baard in een jurk door de gangen. Deze outfit had ik nog niet in de buurtsuper gezien. Na de aanslag op Charlie Hebdo vind ik die jurken met baarden eigenlijk nogal eng. Ik merkte dat ik moeite had om de mens onder de jurk te zien. Het lukte me niet, ik werd boos. En dat vond ik heel erg jammer.

26-4-2015. 


zondag 18 januari 2015

Geen saaie congressen meer!

    Wat is eigenlijk de leeropbrengst van een congres of symposium? Ik werk ruim vijftien jaar als dagvoorzitter en heb me vaak afgevraagd of ik –als ingehuurde buitenstaander- eigenlijk niet het meeste leer op zo’n dag. Ik ben namelijk het actiefst: mag vragen stellen aan de sprekers, de zaal betrekken door stellingen te bedenken, ik mag de discussie leiden, waarbij ik de dilemma’s scherp probeer te krijgen. Ik vind het heerlijk om te doen allemaal, daar niet van, maar feitelijk werkt mijn hoofd op volle toeren en de congresgangers hangen in hun luxueuze stoelen een dagje uit te rusten, zo ziet het er vaak wel uit... Uiteraard probeer ik de congresgangers actief mee te laten doen, maar de opzet is zo dat mensen in de massa op kunnen gaan. Anoniem. Het lijkt op ouderwets onderwijs.


 Op een congres storten keynote-sprekers hun kennis over de zaal uit, waar de congresgangers deze -ongetwijfeld interessante- kennis passief moeten consumeren. In het voortgezet onderwijs werkt dit ook al niet. Aangezien inmiddels bewezen schijnt te zijn dat het leereffect bij passief luisteren na 20 minuten al daalt, moeten die hooggeleerde sprekers dus ook steeds korter spreken en worden de middagen gevuld met workshops. Negen van de tien keer zijn dat tot teleurstelling van de deelnemers ook mini-lezingen. 
Soms verzoek ik mensen na een spreker even met hun buurman of buurvrouw te bespreken wat voor hun de belangrijkste boodschap is. Meteen ziet dat intensief met elkaar in gesprek zijn er stukken interessanter uit. Ze zijn even echt bezig, vanuit zichzelf.
Grote en kleine mensen vinden het gewoon veel leuker om zelf op knopjes te drukken! Zelluf doen! Actief zijn levert meer op. Ervaringsgericht leren, heet dat.

In toenemende mate leid ik de laatste tijd kleinere, interactieve sessies, waarbij deelnemers intensiever vanuit zichzelf en met elkaar bezig zijn en volgens mij dus ook meer beleven. Uit de anonimiteit! Je kan beter tien dagdelen een sessie doen met 50 mensen, dan 1 dag een congres met 500 mensen. Ze vinden het ook gewoon leuker. Ik ook. Overigens: sessies waarbij aan tafels ca. tien mensen zitten met een gespreksleider vind ik ook al niet echt effectief. Wat ik doe lijkt niet op een vergadering.        
Mijn achtergrond als theatermaker komt goed van pas als ik een sessie mag bedenken met actieve werkvormen (nooit gênant, nooit te bedacht). De deelnemers staan voorop, hun behoeftes, hun doelen (wat verder niks met theaterspel te maken heeft) en daar verzin ik passende vormen bij.
Mensen leren het meest als hun beleving serieus genomen wordt, vanuit het delen van ervaring, vanuit het zelf mogen stellen van vragen en het verzinnen van nieuwe plannen. Het voorop stellen van de behoefte van de deelnemers verandert de opzet dus wezenlijk.
Waar ik naar streef zijn bijeenkomsten die echt als inspirerend ervaren worden. De inhoud is wellicht hetzelfde als op een congres, de vorm is wezenlijk anders. Deelnemers moeten een volgende keer terug willen komen en anderen die er niet waren moeten het gevoel hebben iets gemist te hebben. De volgende keer zijn ze erbij!