Ik werk aan mijn internationale certificering
als trainer in de Non Violent Communication. Daarvoor houd ik een logboek bij
over de keren dat ik toch nog uit mijn slof schiet, onder het motto: ‘Gradually
become less stupid…’, een uitspraak van grondlegger Marshall B. Rosenberg.
Ik ben laat en het is druk. De ruimte ligt
bezaaid met fitnessmatjes, steps en gewichten. Mijn favoriete plek is bezet: achter
de luidsprekerboxen, waar de harde muziek, die bij 'bodypump' schijnt te horen,
nog te verdragen is. Ondanks deze herrie is het voor mij al jaren een
effectieve bewegingsles. De dreunende muziek zet in en de instructrice begint: 'Naar
beneden, twee, drie, vier en terug, twee, drie, vier...’
Ik zeul matje, step en losse gewichten mee. Achter
die vermaledijde boxen probeer ik me er nog ergens tussen te proppen. Niemand
schuift ook maar één millimeter op. Dan maar voor de boxen, consequentie van te
laat komen. Ook daar is het niet eenvoudig en schuift weer niemand op, ondanks dat ik zoekend
rondloop, maar ik zie een gaatje.
Achter mij klinkt meteen een boze mannenstem:
'Moet je nou precies voor mij gaan staan?'
Ik draai me om en snauw: 'Ik wist niet dat jij jezelf zo nodig in de spiegel moet zien.’
Ik draai me om en snauw: 'Ik wist niet dat jij jezelf zo nodig in de spiegel moet zien.’
Snel graai ik weer mijn spullen bij elkaar en
ga helemaal achterin staan. Ik tril na van de felle adrenaline-aanval in mijn lichaam,
mijn hoofd is er niet bij. Werktuiglijk doe ik mijn oefeningen. Bovendien
schaam ik mij voor mijn uitval; moest
dat nou? Maar hij ziet toch ook wel dat het druk is vandaag? Ik deed juist mijn
best om niemand in de weg te staan! Hij gaat er blijkbaar van uit dat ik
hersenloos en asociaal voor hem ga staan. Waarom schuift ook niemand een stukje
op? En hoezo moet hij zichzelf in de spiegel zien? Het gaat er toch om hoe het
voelt, niet hoe het eruit ziet? IJdele kwast… Ach hoewel, misschien wil hij in
de spiegel controleren of hij de bewegingen goed uitvoert en is het geen
ijdelheid.
Tussen twee oefeningen door, bij het wisselen van gewichten, kruist mijn blik
die van de boze man. Ook bij hem meen ik ongemak te bespeuren. Hij doet
regelmatig deze les, maar we hebben nog nooit een woord gewisseld. Na afloop
aanspreken, even goedmaken? Tijdens het opruimen, zoek ik nogmaals oogcontact,
maar hij niet met mij. Ik stap niet op hem af, heb geen woorden paraat.
Op weg naar de kleedkamer loopt een vrouw
naast me. 'Hoorde ik dat nou goed?', zegt ze, ‘mocht je niet voor hem staan?
Wat een agressieve idioot!’
Hoewel deze veroordeling beslist niet non violent is, doet het me goed. Ik
glimlach dankbaar.
De keer daarna ben ik op tijd, zodat ik
achter de boxen kan staan. De man is er ook en ik doe weer net als altijd:
alsof ik hem nog nooit heb gezien.